Hoofdstuk I

I De kerk van 1805

Voorgeschiedenis

Het was in 1836 met ons kerkgebouw droevig gesteld. Omgeven door een monumentaal ijzeren hek, stond het op de plaats van “de Loods” en de tegenwoordige pastorie. Het pastoorshuis was tegen de kerk aangebouwd en beide vormden te zamen één geheel. Hoewel 30 jaar geleden onder pastoor Steenbergen nieuw gebouwd, vertoonde vooral de kerk vele gebreken. Het dak lekte aan alle kanten, deuren en kozijnen verveloos, de toren stond op instorten en moest noodzakelijk worden vernieuwd. Had pastoor Herman Keuss er misschien te weinig aandacht aan besteed? Of was overdreven zuinig beheer de oorzaak? Hoe dan ook, ingrijpen was dringend geboden. Klaas Nan, mr. metselaar kreeg opdracht bestek en begroting samen te stellen. Maar het stuk was zo beneden peil, dat het 14 maart 1836 door de hoofdingenieur van den Waterstaat als onvoldoende aan aartspriester Gerving werd teruggezonden, met de aanbeveling een meer geschikt persoon daarmee te belasten b.v. een architect uit het naburige Hoorn. Zó was het voor publieke aanbesteding ongeschikt. Het volgend jaar evenwel kwam van regeringswege de toestemming, maar onder nadrukkelijk beding, dat alles moest geschieden “buiten bezwaar van ’s rijks schatkist.” Een overbodige mededeling! Niemand had om subsidie gevraagd, zelfs er niet aan durven denken in die tijd. Het werk stond onder toezicht van architect P. Schokker; de supervisie berustte bij de hoofdingenieur van den Waterstaat. Klaas Nan mocht f 11.100,- in rekening brengen.
Toen de werkzaamheden in volle gang waren, kwam pastoor Keuss plotseling te sterven. Een grafsteen aan de buitenmuur van het priesterkoor bevestigd, houdt zijn gedachtenis onder ons levendig. Zijn opvolger Joannes van den Bosch had voor de statie weinig of niets te betekenen. Aartspriester Van Banning karakteriseerde hem als “piger.” Vrij vertaald “weinig werklust.” Daarenboven was hij geen financier.
Om zijn slordig beheer was hij van Zevenhoven naar Wervershoof overgeplaatst en omdat ook de zielzorg nog al te wensen overliet, volgde 28 augustus 1857 de benoeming van een kapelaan. De statie telde toen ongeveer 1100 zielen, onder wie 896 communicanten. De rijksjaarwedde bedroeg f 150,-; zijn salaris f 100,- per jaar.

9 februari 1860 was voor Wervershoof een belangrijke dag, waard om te worden vermeld. De statie werd door de bisschop van Haarlem, mgr. Van Vree tot parochie verheven en haar rechtsgebied aldus omschreven: “De Parochie van den H. Werenfridus te Werfershoef bevat de geheele burgerlijke gemeenten Andijk en Wervershoef, alsook een gedeelte van Zwaagdijk en een zeer klein gedeelte der burgerlijke gemeente Hoogkarspel.”

Pastoor van den Bosch stierf 16 maart 1862, in de ouderdom van 63 jaar. Twee dagen later zond deken L. Bakker aan de bisschop het volgende schrijven. “De gemeente Wervershoof onderscheidt zich onder de Noordhollandsche parochies door het volkomen character der oude West-Friezen te bezitten d.i. door haar eigenzinnigheid en onbuigzaamheid. De bijzondere welgesteldheid dier menschen helpt dat character versterken. Zoowel kerk- als armbestuur deelen in die geaardheid. Zij trekken zich van de reglementen niets aan. Ze hebben een krachtfiguur noodig. Er zal binnenkort een nieuwe kerk moeten komen. De voor kort aangebrachte vernieuwing heeft veel geld gekost en heeft weinig of geen nut afgeworpen. Met verschuldigde eerbied beveel ik u als opvolger aan een bekend priester: N. Husing pastoor in ’t Veld.”
“De verschuldigde eerbied” evenwel haalde niets uit. Als opvolger werd benoemd Joannes Gerardus van Maaseland, Amsterdammer van geboorte, sinds 1856 pastoor te Delfshaven, flink postuur, goed en vriendelijk, maar geen krachtfiguur.

oude_kerk_1805-1875

OUDE KERK 1805-1875

PASTOOR J. G. VAN MAASELAND

Deze stelde zich tot taak, het godsdienstig leven, dat de laatste jaren was verflauwd, tot grotere bloei te brengen. Tussen ’62 en ’64 noteren we de oprichting van de broederschap der gedurige aanbidding, van de levende rozenkrans, van het genootschap van de H. Kindsheid, die de solidariteitsgedachte met de missie onder de jeugd moest levendig houden; de instelling van het veertig urengebed, de oprichting van de Kruisweg en de prediking van een missie door de paters Redemptoristen, waaraan zeer velen deelnamen. Alles scheen in de richting van een krachtig herstel te wijzen. De ziekte van de pastoor evenwel bracht een totale ommekeer te weeg. Aanvallen van rheuma, die steeds heviger werden, maakten hem sikkeneurig, lastig en ongedurig en ten slotte agressief.
Het eerste slachtoffer was het kerkkoor, dat na een meningsverschil werd ontbonden. Het kerkbestuur kon geen goed meer doen. Van de zijde der parochianen regende het klachten.
De deken vroeg overplaatsing van de pastoor, maar de bisschop zond een tweede kapelaan. Zijn voorstel een derde kapelaan te benoemen werd wegens geldgebrek door het kerkbestuur afgewezen. Ten slotte het grote conflict met de burgemeester.
Ten gevolge van het overlijden van H.M. de Koningin-Moeder prinses Anna Paulowna, gemalin van wijlen koning Willem II, verzocht de commissaris des Konings gedurende 8 dagen de klok te luiden en wel van 8-9, van 12-1 en ’s middags van 4-5 uur. Dit verzoek was door de burgemeester als een soort bevel overgebracht. Daarom werd het door de pastoor geweigerd. De kapelaan vond het noodzakelijk deze aangelegenheid op de preekstoel te behandelen en noemde het “staatsvergoding.” Witheet zat de burgemeester zich te verbijten, maar hij protesteerde niet. Dat was honderd jaar geleden uitgesloten. Ten einde raad adviseerde de bisschop om maar met emeritaat te gaan. Het is er niet toe gekomen. De gezondheidstoestand van de pastoor verbeterde met de dag; rust en vrede keerden langzaam maar zeker in de parochie terug.

Ga naar hoofdstuk II »