Hoofdstuk III

III Het kerkhof

Ondanks de wintertijd, kon met korte onderbrekingen gestadig worden doorgewerkt. Zo was op 12 februari 1875 de aanleg van het nieuwe kerkhof, waarmee in de zomer ’74 was begonnen, geheel voltooid. In tien dagen tijd hadden 100 man alle nog aanwezige obstakels opgeruimd en het grondwerk verricht. De nieuwe begraafplaats is gelegen ten noorden van de kerk, 71 meter van de openbare weg verwijderd en met een hek van twee meter hoogte omgeven. Na 12 februari werd het oude kerkhof voor begrafenissen gesloten.
Ten gevolge van heiwerk, noodzakelijk voor de fundering van kerk en pastorie, moesten enige graven daterend van 19 december 1868 tot 19 januari 1874 van het oude kerkhof naar het nieuwe worden overgebracht. Dit geschiedde 25 februari met goedkeuring en onder persoonlijke leiding van de burgemeester.
De rechtbank te Hoorn evenwel zag hierin een overtreding van art. 23 van de begrafeniswet en dagvaardde de 12de maart burgemeester Kl. Koopman en twee werklieden als getuigen. Volgens het oordeel van de commissaris des Konings in de provincie Noord-Holland en de minister van Binnenlandse Zaken, die de burgemeester om tussenkomst had verzocht, was de zin van art. 23 een geheel andere en kon de burgemeester geen strafbaar feit ten laste worden gelegd, waarop de zaak in de bekende doofpot verdween. Als naaste voorbereiding op de inzegening werd door de kapelaans L. ten Brink en Otto van der Meer met medewerking van Cornelis Bot, werkman en Jacobus Schoenmaker, tuinman, de 5de maart midden op het kerkhof het kruis geplant. Daags daarna verrichtte deken A. F. Ranshuysen de plechtige benedictie, daarbij geassisteerd door pastoor Lamb. Hesemans van Westwoud, de bovengenoemde kapelaans en Ant. Neuvel, student aan het pauselijk Urbanuscollege de Propaganda Fide.
In zijn toespraak dankte de deken, de talrijke aanwezigen, onder wie vele vooraanstaande parochianen voor het vele werk en hun grote toewijding.
18 maart werd Joannes Neuvel, als eerste volwassene op het nieuwe kerkhof begraven.
Al gauw echter kwamen er moeilijkheden. Het betrof de z.g.n. eigen- of familiegraven. Kapelaan Ten Brink wendde zich daarop tot mr. J. A. N. Travaglino, jurist te Amsterdam, om te trachten tot een oplossing te komen. Diens oordeel luidde, dat het volgens art. 12 van de begrafeniswet van 10 april 1869 geoorloofd was de lijken, die op het oude kerkhof in een eigen graf waren bijgezet, naar de nieuwe begraafplaats in een eigen graf over te brengen. In gezamenlijk overleg werd daarna de volgende regeling getroffen. In betrekking tot de eigengraven op het oude kerkhof, konden zij, die dat wensten, op het nieuwe kerkhof een familiegraf verkrijgen, op voorwaarde, dat hun graf niet was volgeplaatst en zij bereid waren f 50,− extra te betalen.
Deze regeling werd als een bevredigende oplossing algemeen aanvaard.
Na een kleine uitbreiding in 1913 werd in 1935-1936 het kerkhof met 3 lagen vergroot en de indeling gewijzigd. 10 maart 1936 ’s middags half 4 is het stoffelijk overschot van de pastoors der parochie Joannes Ger. van Maaseland, gest. 8 jan. 1880, Antonius Ferd. Ranshuysen, gest. 2 okt. 1893, Alex Maria M. G. Swildens, gest. 1 aug. 1914. (te zamen in één kist) en Petrus Joannes Bonnet, gest. 18 juli 1935, plechtig naar het nieuwe priestergraf, dat in deze tijd was gebouwd, overgebracht. En nadat het graf door pastoor J. W. Pieterse met assistentie van de kapelaans D. de Wit en P. J. Roessen was ingewijd, werden zij met liturgisch ceremonieel in het linker gedeelte van het priestergraf bijgezet met goedkeuring van burgemeester N. Raat.

P.V.

Ga naar hoofdstuk IV