Hoofdstuk VII

VII De kerkconsecratie

Het is bijna niet te geloven, dat deze grote kerk met toren (56 meter) in 15 maanden is gebouwd toen onze moderne mechanische hulpmiddelen nog niet bekend waren. Maar de data stellen het duidelijk vast: begin maart 1874: aanvang der werkzaamheden; 22 juli 1874: eerste steenlegging; 28 juli 1875: kerkconsecratie. Een buitengewoon goede samenloop van omstandigheden moeten dit mogelijk hebben gemaakt: een uitstekende samenwerking tussen architect, aannemer, onderaannemers, opzichter en arbeiders, vlotte aanvoer van bouwmaterialen en gunstig weer.
In overleg met de bisschop kon dan woensdag 28 juli als dag van de kerkwijding worden vastgesteld.
Het verslag in het dagblad “De Tijd” geeft ondanks zijn beknoptheid toch door de woordkeus een duidelijk beeld van de feestviering.
De veertig boeren, die de parochie toen minstens telde, zullen zeker niet hebben nagelaten hun bisschop mgr. G. P. Wilmer, die bij de deken in Wognum had gelogeerd en nu met deze per koets het dorp naderde, met een ruiterescorte tegemoet te gaan.
De blijde aankomst van de bisschop had in de “vroegen morgen” plaats, want een kerkconsecratie met plechtige H. Mis en feestpreek nam minstens drie, misschien wel vier uren in beslag.
“Onder geleide van eene aanzienlijke eerewacht, bij het gelui der drie klokken reed de geliefde kerkvoogd het versierde dorp binnen.” Bruidjes in het wit zullen in die stoet zeker niet ontbroken hebben. Bij de kerk aangekomen werd de bisschop verwelkomd door een dertigtal priesters en een grote menigte parochianen, die zich verzekerd wisten van een plaats, want in hun grote kerk was er ruimte voor meer dan duizend mensen. Statig voltrok zich volgens het oude rituaal de wijdse zinrijke wijding, eerst buiten rond de kerk, dan binnenin, totdat het spannende wachten der gelovigen beloond werd en zij hun nu geconsacreerde kerk konden binnentrekken voor het vieren van de plechtige H. Mis, opgedragen door deken A. F. Ranshuysen. Pastoor Th. Liket van Medemblik was de feestpredikant. Men kon toentertijd nog tijd en aandacht opbrengen om naar een uitvoerige preek te luisteren. En juist op deze morgen ging men er ’ns breed uit voor zitten. Dit was ook wel nodig, want “in breede trekken” verklaarde hij aan de “feestvierende gelovigen” hoe hun kerkgebouw, thans door de bisschop geconsacreerd: 1e “een huis Gods”, 2e “een huis des Gebeds” en 3e “een huis van heiligmaking” is.
Heel de verdere dag heerste in het dorp “een hooggestemde vreugde”. En toen in de late zomerse avond de duisternis gevallen was, liepen alle huizen leeg, omdat ieder vol bewondering wilde kijken naar “het kostbaar vuurwerk”, dat ten besluite van deze grandioze dag werd afgestoken.
De verslaggever van “De Tijd” kon aan het einde van zijn bondige maar pittige reportage niet nalaten op de volgende wijze hulde te brengen aan de Wervershovers:

“De zeereerw. herder, zijne medehelpers, kerkbestuur en
“bouwcommissie met de geloovigen hebben voorzeker
“op dien dag gevoeld, welk een Gode gevallig werk zij
“verricht hebben, met Hem eene kerk te stichten, die om
“hare grootte, rijzige muren en hooge torenspits, aan het
“verre nageslacht getuigenis zal afleggen van hun leven-
“dig geloof, van hunne offervaardige liefde en grooten
“eerbied voor den heiligen Werenfridus, die in hun dorp,
“dat zijn naam draagt, het licht des geloofs heeft ontsto-
“ken.” –

Deze feestelijke gebeurtenis zal pastoor Van Maaseland goed hebben gedaan. Practisch had hij zich 12½ jaar “bouwpastoor” gevoeld! Eerst in Delfshaven van 1856-’62. Daar zijn het voor hem werkelijk dramatische jaren geweest door scherpe tegenstellingen in het kerkbestuur en felle tegenwerking van de Ned. Herv. Gemeente die haar kerk in de onmiddellijke nabijheid had, maar ook door Pastoor’s ziekte en grillige humeur. Toen hij er kwam, waren de bouwplannen er al. De verwezenlijking er van lukte maar niet ondanks het feit, dat hij menige zondag met de vuist op de preekstoel slaande uitriep: “wij zullen een toren hebben en wij zullen een klok luiden!” Eindelijk na zes zeer moeilijke jaren kwam 19 maart 1862 de aanbesteding tot stand en twaalf dagen later verplaatste Bisschop Wilmer hem naar Wervershoof! Van Maaseland zal het als een grote opluchting en bevrijding hebben ervaren en – gezien zijn reeds boven vermelde geestelijke activiteiten in 1862-’64- , zal hij hebben gedacht: voorlopig geen bouwplannen meer! Maar na zes jaren was hij door het feit dat de kerk veel te klein werd, er wéér voor geplaatst en het zou wéér een periode van zes jaren worden: 4 nov. 1868 had hij de noodzakelijkheid van ’n grote kerk in de bestuursvergadering ter tafel gebracht. Nu – zomer 1875 – zag hij een grote kerk en een machtige toren van 56 m. met drie klokken! Tot stand gekomen zonder conflicten als in Delfshaven en zonder een vuist op de preekstoel maar met de hulp van een ijverig kerkbestuur en offervaardige parochianen. Wel had de rheuma en zijn daardoor soms lastig humeur hem weer parten gespeeld, maar dit is voorbeeldig opgevangen door zijn kapelaans, vooral L. ten Brink en O. van der Meer, die hem tot aan zijn dood in de zielzorg en bij de kerkbouw hielpen en in zijn laatste 4½ jaar ook bij het stichten van ’n klooster, school en bejaardenhuis.
– Pastoor Van Maaseland verdient, dat Wervershoof hem dankbaar blijft en niet vergeet!

J.K.

 

Ga naar hoofdstuk VIII >