Hoofdstuk V

V De gebrandschilderde ramen

We keren tot het jaar 1875 terug. Inmiddels was ook de glazenier met zijn werk gereed gekomen en konden de elf gebrandschilderde ramen in het priesterkoor worden geplaatst. Drie daarvan waren aan de H.H. Gangulphus, Odulphus en Werenfridus toegewijd: de overige acht bevatten alleen siermotieven.

St. Werenfried

Het middelste raam gaf ons de beeltenis van St. Werenfried, in superplie met stool, in zijn hand een bootje dragend, als attribuut. Daarmee heeft de kunstenaar recht willen doen, aan een oude traditie, die wil dat Werenfridus niet alleen in Westfriesland, in de omstreken van Medemblik en Wervershoof heeft gewerkt, maar dat zijn arbeidsveld zich vooral tot de Betuwe uitstrekte en wel tot Elst en Westervoort, waar hij omstreeks 760 aan de koorts bezweek.
De bewoners van Elst nu kwamen het lichaam van Werenfried opeisen, daar zij wisten, dat het zijn wens was in Elst te worden begraven. Toen de Westervoorters hiertegen bezwaar maakten, besloot men, dat de heilige zelf maar moest uitmaken, waar hij wilde begraven worden. Volgens de legende werd zijn lichaam in een bootje geplaatst, dat onbemand van de wal werd afgestoten. Tot grote verslagenheid van de parochianen van Westervoort dreef het bootje, als door een onzichtbare hand voortbewogen, stroomopwaarts, tot het aan de oever van Elst bleef liggen. “Als een Rijnzwaan – met de borst in de stroom”, zo bezingt Vondel dit wonderbare feit in de “Olijftak.” Hiermede nog niet tevreden, plaatste men het lichaam op een wagen, bespannen met twee koeien, die haar kalveren hadden staan in een stal te Westervoort. Zonder dat een voerman ze leidde, trokken de dieren, zonder ook maar de geringste afwijking van het rechte pad, naar de kerk van Elst. Hiermede was de strijd definitief beslist. Werenfried werd in de kerk van Elst begraven en rustte daar tot in de tweede helft van de 16de eeuw, (1588), toen fanatieke sectariërs de kerk plunderden en in brand staken. Wat er door vrome gelovigen nog gered kon worden – wat as en enig gebeente – werd in 1664 naar de Jezuietenkerk te Emmerik overgebracht.

St. Odulphus

Was St. Werenfridus de voornaamste patroon van Wervershoof, dezelfde verering gold Odulphus, de tweede beschermheilige van onze parochie.
Deze leefde in de 9de eeuw en werd eind 8ste eeuw in Oirschot geboren. Volgens de overlevering is in Best (destijds gem. Oirschot) in 1437 de kerk gebouwd. Na zijn priesterwijding was hij enige jaren pastoor in Oirschot, totdat bisschop Frederik hem naar Utrecht riep, om zich op het missiewerk in Friesland voor te bereiden. Zijn arbeidsveld was gelegen rond Staveren, waar hij een kapittelkerk – de latere St. Odulphus Abdij – heeft gesticht. Van hieruit bediende een groep priesters vele parochies in de wijde omgeving. Waarschijnlijk heeft ook Wervershoof in die dagen zijn pastoors uit de abdij ontvangen. De kerk van Wervershoof komt voor op de lijst, welke tegen het eind van de 13de eeuw ten gunste van het St. Odulphusklooster is gemaakt. Volgens zeggen zou ook Odulphus hier enige tijd hebben gewoond. Op het einde van zijn leven keerde hij naar Utrecht terug, waar hij in 865 stierf.
Van 21 januari 1639 tot 15 februari 1659 werd onze parochie bediend door mr. Laurentius van Nibbixwoud, bijgenaamd Woudius. Deze was niet alleen een ijverig zielzorger, maar had ook grote belangstelling voor de kerkgeschiedenis van Wervershoof. Daar er in die tijd geen memoriaalboek was voorgeschreven, gebruikte hij voor zijn aantekeningen het doopboek, dat nu als “retroactum van de Burgerlijke Stand” in het rijksarchief te Haarlem wordt bewaard. Daarin noteerde hij de volgende mededeling. “Wervershoof heeft als tweede beschermheilige Sint Odulphus, priester en belijder, die hier enige tijd schijnt gewoond te hebben of minstens nu en dan hier heeft vertoefd, want zijn kelk (klein en verguld) waarin men op zijn feestdag gewoon was te consacreren, alsmede een stuk stof (een lap, in ’t latijn panniculus genoemd) die men gewoonlijk op de achterzijde van de albe bevestigde zijn in dit dorp bewaard tot de overheersing van de geuzen, die van Enkhuizen kwamen en beide voorwerpen met andere sieraden hebben gestolen.
Ook is een misboek van Sint Odulphus, dat hier bewaard werd, kort voor de overheersing der geuzen, aan een Amsterdams burger Rijcke Luitjen genaamd als onderpand gegeven voor een stuk grond ten noorden van het priesterkoor van de kerk. Maar toen de geuzen waren weggetrokken is het niet terugontvangen. Dit is mij verteld, zo schrijft pastoor Laurentius, door Laurens, zoon van Jan Gerrits, een zeer oude man, die getuigde, dat hij deze voorwerpen dikwijls had gezien.”

Het Mariabeeldje

Merkwaardig ook is de aantekening over een klein, maar uitermate mooi Mariabeeldje, dat hier ter plaatse werd vereerd en door een visser in een net uit het Spang was opgehaald. Toen de geuzen in het dorp kwamen werd het met andere beelden in het vuur geworpen. Twee maal sprong het op wonderbare wijze uit het vuur, totdat Jan Dirksz, een oudoom van moederszijde van Jan Gerards ’t Holl, het beeldje met een riek in het vuur drukte, tot het vlam vatte. Jan Dirksz. werd kort daarna ziek en is nooit meer beter geworden.¹)
Dit alles stond in de overige twee ramen uitgebeeld. In het venster rechts van St. Werenfried, de beeltenis van de H. Odulphus, in superplie met stool, een missaal liggend in zijn hand en daarop een miskelk, terwijl in het onderste vlak van het raam ter linkerzijde, een man het Mariabeeldje met een riek in de vlammen drukt.
Het onderste gedeelte van het Odulphusraam gaf een beeld van zijn lang en pijnlijk ziekbed, dat hij als straf voorzijn wandaad moest doorstaan.

St. Gangulphus

In het raam links van St. Werenfried stond als centrale figuur een ridder uitgebeeld in een blauw harnas, gewapend met een zwaard.
Onmiddellijk dringt zich de vraag bij ons op: wie was deze edelman en hoe is men er in Wervershoof toe gekomen, hem naast de H.H. Werenfridus en Odulphus een ereplaats in het priesterkoor van onze kerk te geven. Welke relatie bestond er tussen hem en Wervershoof?
Volgens een mededeling van pastoor Laurentius heette hij Gangulphus. Hij was geen priester, maar leek, de latere patroon van Oostwoud. “Wervershoof”, – zo lezen wij in het oude doopboek – “heeft als patroon Sint Werenfried, priester-belijder. Oostwoud heeft als patroon Sint Gangulphus, martelaar.” Een oude overlevering verhaalt, dat tussen de jaren 670 en 690 de H. Wulfram bisschop was van Sens, een stad gelegen in Frankenland, ten zuiden van Parijs. Deze zou op last van Pepijn met een aantal Frankische geestelijken een korte missiereis naar ons Fries gebied hebben ondernomen.
Een van zijn gezellen op die hachelijke tocht naar de woeste Friezen met hun gevaarlijke koning Radboud moet Gangulphus zijn geweest, een Frankisch edelman, de verantwoordelijke beschermer van de bisschop. Hij zou een jaar lang te Medemblik hebben vertoefd en in die tijd op verzoek van bisschop Wulfram, de grondslag hebben gelegd voor een kerkje te Oostwoud, dat later uit dankbare piëteit jegens zijn stichter, hem als patroonheilige heeft gekregen. Toen Gangulphus na zijn kort verblijf in ons gewest naar zijn geboortestreek, zijn huis en hof terugkeerde, kwam hij tot de droeve ontdekking, dat zijn vrouw hem ontrouw was geworden en met een ander samenleefde. Het gelukte hem niet haar tot andere gedachte en levenswijze te brengen. Toch zorgde hij voor haar levensonderhoud, maar zelf trok hij weg naar ’n andere streek, waar hij zich aan werken van naastenliefde wijdde. Maar op aanstoken van zijn vrouw heeft de man, met wie zij samenleefde, een moordaanslag op hem gepleegd, waaraan hij een paar dagen later bezweek. Daarom staat Gangulphus in de kerkelijke kalender als martelaar te boek. Zijn jaarlijkse feestdag wordt tegenwoordig in ons bisdom gevierd op 9 mei, die van Odulphus op 12 juni en van St. Werenfried op 14 augustus.
Na de hervorming verkeerden de katholieken in een beklagenswaardige positie. De meeste priesters waren gevlucht en de weinigen die waren gebleven, moesten overal rondtrekken om de gelovigen te bemoedigen, de sacramenten toe te dienen en te trachten ze voor het geloof te bewaren. Hopeloos werd de toestand in Noordhollands Noorderkwartier, toen de geuzenaanvoerder Sonoy, als luitenant van de prins, meer dan 16 jaar lang een waar schrikbewind uitoefende en met geweld trachtte de nieuwe godsdienst daar ingang te doen vinden. Denken wij aan de moord op de Alkmaarse martelaren: de 5 minderbroeders, die na de overgang van Enkhuizen tot de prins, op 24 juni 1572 na wrede mishandeling daar werden ter dood gebracht. Stellig zijn nog anderen in deze zelfde tijd om hun geloof door de benden van Sonoy vermoord. Dergelijke wreedheden en de instelling van een buitengewone rechtbank konden hun uitwerking niet missen en zaaiden paniek onder de nog weinig overgebleven priesters, die zich angstvallig verborgen hielden. Vooral de dorpen op het platteland, die moeilijk te bereiken waren, hadden hiervan het meest te lijden. Zij raakten geheel en al op zichzelf aangewezen en moesten tenslotte door hun afgelegenheid en isolement iedere zielzorg missen. Ook Oostwoud moest dat ondervinden en toen Jan Gerritsz. pastoor te St. Maarten, zich als hervormd predikant te Midwoud vestigde, gingen steeds meer katholieken tot de nieuwe godsdienst over.
In het begin van de 17de eeuw was de grootste storm geluwd – Sonoy was ontslagen en naar Engeland uitgeweken – en konden in de steden vaste staties worden opgericht. Wervershoof met Oostwoud werd bij Medemblik ingedeeld en pastoor Hermes Veldtius werd hun normale herder. Het spreekt vanzelf, dat deze éne priester niet de gehele diaspora kon bedienen en dat de geestelijke verzorging daar veel te wensen overliet. Na zijn dood, 4 oktober 1626 vroegen dan ook Wervershoof en de weinige katholieken van Oostwoud in vereniging met die van “de Bangert” en Broekoord bij de kerkelijke overheid om een eigen pastoor, die hun omstreeks het feest van St. Michael (29 september) in de persoon van Willem Copal gezonden werd. De nieuwe kerkelijke gemeente omvatte toen de buurtschappen Wervershoof, Oostwoud, de Bangert en Broekoord. Later is Onderdijk er bij gekomen. Ook de patroonheilige van Oostwoud, St. Gangulphus werd aan St. Werenfried en Odulphus toegevoegd. In dit uitgestrekt geestelijk rechtsgebied stonden 3 kerkjes: een aan de Lagedijk, de z.g.n. hoofdkerk, waar ook de pastoor woonde, de andere in de Bangert en Broekoord. Oostwoud had geen kerkje. Het dichtstbijzijnde bedehuis was de Lagedijk, dat per schuit moeilijk te bereiken was. Volgens het “Kaartboek Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland 1745” ging de route zeer waarschijnlijk langs de volgende waterwegen: vanaf de Lagedijk (kerkje en pastorie) door de Narrevliet en de Boxwey, langs Egboet, door de Uyterbuertsloot en Opperbuertsloot. Blijkbaar was deze last voor pastoor Copal te zwaar en moest hij reeds 17 maart 1628 de statie verlaten. Zijn opvolger mr. Cornelius Gratianus, een zwak en ziekelijk man stierf een half jaar later, 2 november 1628. De nieuwe herder was Joannes Braeber, die 8 september 1629 aan de pest bezweek.
Doordat deze priesters zich niet ten volle aan de zielzorg konden wijden, de moeilijke tocht naar Oostwoud voor hen te zwaar was en de parochianen van Oostwoud, door gebrek aan contact met de priester, steeds meer en meer verflauwden in het geloof, is deze plaats voor het katholieke geloof geheel verloren gegaan. Maar de patroonheilige bleef in ere²) en daarom werd naast Odulphus en Werenfried aan St. Gangulphus, als derde beschermer een glas-in-loodraam gewijd.
De overige vensters in de kerk daarentegen waren van lichtgekleurd glas, zonder enige versiering.

P.V.

___________________

¹) Ook deze twee raamgedeelten zijn in 1967 verloren gegaan. Maar Pastor Janssen bezit thans een nieuw drieluik, waarop deze merkwaardige geschiedenis door Frans Groothuizen is uitgebeeld.
²) Getuige o.a. de vroegere toneelvereniging St. Gangulphus in Onderdijk.

Ga naar hoofdstuk VI >